Weet je, deze wintermiddag
is zo grimmig nog niet
in de wijdse beschutting
van een boek; sneeuw
vlucht door de straten, jaagt
kromgetrokken fietsers op,
nestelt zich. Mijn blik
koestert het witte stadschap
van woordwoningen en zinswegen;
ik waggel door sneeuwbuien,
sla de ogen toe, dwarrel
en geniet de natte droom
van deze dag. De schemering
vloeit langzaam binnen, lijn 3
spat snuivend door de groef
van mijn lp met stadsgeluiden
en witte bloedvlokjes schurken
zich nogmaals tegen de wanden
van mijn hersencellen wanneer ik
Pasternak’s Winternacht herlees.
(1986)