Domweg ongelukkig was hij
in de Dapperbuurt: kind van steuntrekkers:
zwarte kousen met een rood lint,
een stijve manchester broek, stinkend.
In de schoolpauzes gort met rozijnen.
Poging tot zelfmoord met zestien. Daarna:
de keuze voor een uniform. De SS
om “gauw kapot geschoten te worden.”
Maar in Duitsland voeren ze hem naar een ziekenhuis
wegens bedplassen.
Onhandelbaar, dwars, driftig, grof, grillig,
leugenachtig, meedogenloos,
bars.
Bij Hoogovens wordt hij ontslagen
als hij zijn chef wil wurgen.
Later: de geluidswagen als wapen.
Hij rijdt naar een fabriek,
roept op te staken tegen het grootkapitaal.
Hij stuurt een straat in en toetert,
foetert via de speakers een huisjesmelker uit.
Op zaterdagochtend “komen alleen mensen met een serieuze zaak.”
Dan is er spreekuur bij hem thuis: hij strijdt
tegen alles wat ruikt naar onrechtvaardigheid.
Vaak is praten op het stadhuis of een bezwaarschrift voldoende.
Bekwaam benut hij de woorden van anderen.
Geen bespreking overigens
zonder te dreigen: met juridische actie, Kamervragen,
het aanvragen van een krankzinnigheidsattest
Hij heeft het hart van een kind: snel beledigd en
snel weer getroost.
Als woorden niet baten acteert hij:
verkleed als gemeentewerker sluit hij het water af
bij een wethouder. Deze heeft bij een noodlijdend gezin
hetzelfde gedaan. Oog om oog,
tand om tand.
De burgemeester van Schinnen
krijgt telefoon van de secretaris-generaal
van Binnenlandse Zaken. Zo wordt opvang geregeld
voor woonwagenbewoners die niets hebben
zelfs geen stromend water.
Als in Maasbracht zigeunerkinderen
van school worden geweerd
komt op Paasdag een Haagse aalmoezenier
in de kerk een vurige preek houden:
“zijn jullie niet allen als christenen gedoopt?”
Een verslaggever van het Noordnederlands Persbureau
dringt in zwart kostuum binnen
bij een bijeenkomst van het NAVO-bondgenootschap,
verstoort de woordenstroom
van de secretaris-generaal.
Op het Waterlooplein koopt hij een uniform,
gaat naar Brunssum en spelt als Zweeds generaal,
de burgemeester voor diens verdiensten
een hondenpenning op. “De arbeider is ‘s avonds moe;
je moet hem op een andere manier aan het denken zetten”
Hij krijgt blaaskanker. Klaagt
zijn behandelaars aan wegens grove nalatigheid.
Op het einde wil De Vroome trouwen voor het altaar,
ook al bestrijdt hij de kerk. De Limburger zegt:
“alleen de dood kon hem het zwijgen opleggen”
(2014)