De gluiperige straat
gaat als een rat schuil
in het geborgte van de stad.
Halverwege vind je er
een moeiteloos uit het pak
puilende bakkebaardportier; tikje
aan de hoed en je betreedt
een roerige ruimte waar bloed-
rood licht vloeit door alle hoeken.
De nachtverwachting is warm
& nat en je tast de lippen af
naar een enkel verstandig woord;
niets. Een dame puilt zich
uit haar jurk naar je toe en lacht
een lach van lege herkenning. Ach
wat geeft het ook. Het kogeltje
bereikt zijn baan en in de ban
wurm je een fiche tussen ruggen door.
Je gokt op het geluk van de ziener
die de dingen ziet die ons telkens
weer ontgaan en zo ontglipt
de avond je, sluip je rusteloos
rond de tafels zonder te letten
op die mateloze vrouw, tot je
doorgedraaid en ontdaan van alles
op oneven tijdstip naar buiten rolt.
Dan valt er niets meer
te hopen en moet je naar huis
waar het goedkope papier al
geduldend weer wacht…
(1987)