I
Neem haar foto
van de muur; de plek erachter
is nog jong en fris. De tijd
die over haar heen is gegaan
is er nauwelijks geweest.
II
Uit foto’s laat zich geen leven
scheppen. De foto’s van het leven
zijn levenloos. Het leven schept
beelden; de foto’s verbeelden
een zoeken…
III
Laten we foto’s nemen
van onze eerste sigaret,
onze eerste zoen, onze eerste
illusie, onze eerste borrel,
en dood, onze eerste pen,
en onze eerste pick-up,
onze eerste traan en eerste
angst, onze eerste verbittering
en eerste vriend, onze
laatste vrouw…
IV
Haar foto’s ordende zij
als de wind die sneeuwvlokken spreidt:
zonder volgorde een patroon vormend,
zonder systeem een samenhang tonend…
De vogel in het park
die zomaar wat fluit.
En toch
Een melodie laat horen…
V
Losliggende foto’s in een album,
losliggende gedachten in een leven.
Wie ordent het leven dat tussen
bladen papier verspreid ligt,
dat zich verschuilt in het verleden
als een eekhoorn in een volle boom?
Wie schudt de taken van zijn historie
en ordent op de grond de gevallen
bladen van zijn jeugd? Wie schudt
het boek tot de legger er uitvalt?
VI
Zij zaait foto’s
op de akker van haar leven.
Zij strooit trotse herinneringen
voor het nageslacht. Aan hen de taak
een leven te oogsten, een brood
uit spijt en twijfel te bakken.
Zo wordt alles tenslotte herkauwd,
verteerd…
VII
Hoe mooier de ogen
hoe zachter de foto.
Hoe doder de foto
hoe gaver het beeld.
VIII
Zij aarzelt niet foto’s
door midden te verscheuren;
wat rest er ook anders
voor de toekomst nog?
De foto’s aarzelen niet
haar jeugd te verbeuren;
wat rest er ook anders
van het verleden nog?
IX
Zij schudt af en toe
een valse foto uit de mouw
en kijkt onbewogen: beïnvloedt
de tijd zoals zij jou beïnvloedt;
ook jij bent een kaart, onopvallend
gemerkt voor een levenslang spel.
De littekens aan het hart
bepalen ons lot.
X
Het vangen van verleden;
Vroeg opstaan, binnen het uur
van jezelf en de omgeving
zestig foto’s maken, deze
ontwikkelen en dan vasthechten
in een album.
Begeleidende teksten schrijven.
XI
Ieder half jaar een pasfoto
laten maken. Tachtig worden.
Zo’n honderddertig gezichten
achterlaten. Een dood tonen.
Een leven tonen dat zich tekende
op willoos perkament. Een verhaal
vertellen dat woordeloos is.
XII
De oermens plakte zijn beenderen
tussen de aardlagen van onze wereld.
Zo nu en dan kijkt er een zonderling naar
en zegt: “eigenlijk waren het apen…”
XIII
Poëzie is begeleidende teksten
bij fragmenten van verleden
& visioenen van toekomst.
Poëzie is overbelichting.
Poëzie is de mens die zichzelf
fotografeert, zodanig dat iemand
hem herkent.
Poëzie is de wind die schudt
aan de taken van de tijd.
(1988)