Ik tilde het niet op, liet niet vallen,
het vloog eenvoudig weg uit mijn hand;
het verdween, ongrijpbaar, hoog in de lucht
daar waar ik wel wolken, vogels zag.
Ik trof het niet aan, pakte niet op,
plotseling bewoog zich iets in het oor;
alsof dat gewoon was genoot ik, stil,
liet het zo zijn, als regen, wind.
Ergens was het nog, klassiek, zwijgzaam;
ergens leefde het nog, in ruimte, tijd.
(1990)