Dirk de Vroome (1925-1986) – een ballade

Domweg ongelukkig was hij

in de Dapperbuurt: kind van steuntrekkers:

zwarte kousen met een rood lint,

een stijve manchester broek, stinkend.

In de schoolpauzes gort met rozijnen.

 

Poging tot zelfmoord met zestien. Daarna:

de keuze voor een uniform. De SS

om “gauw kapot geschoten te worden.”

Maar in Duitsland voeren ze hem naar een ziekenhuis

wegens bedplassen.

 

Onhandelbaar, dwars, driftig, grof, grillig,

leugenachtig, meedogenloos,

bars.

Bij Hoogovens wordt hij ontslagen

als hij zijn chef wil wurgen.

 

Later: de geluidswagen als wapen.

Hij rijdt naar een fabriek,

roept op te staken tegen het grootkapitaal.

Hij stuurt een straat in en toetert,

foetert via de speakers een huisjesmelker uit.

 

Op zaterdagochtend “komen alleen mensen met een serieuze zaak.”

Dan is er spreekuur bij hem thuis: hij strijdt

tegen alles wat ruikt naar onrechtvaardigheid.

Vaak is praten op het stadhuis of een bezwaarschrift voldoende.

Bekwaam benut hij de woorden van anderen.

 

Geen bespreking overigens

zonder te dreigen: met juridische actie, Kamervragen,

het aanvragen van een krankzinnigheidsattest

Hij heeft het hart van een kind: snel beledigd en

snel weer getroost.

 

Als woorden niet baten acteert hij:

verkleed als gemeentewerker sluit hij het water af

bij een wethouder. Deze heeft bij een noodlijdend gezin

hetzelfde gedaan. Oog om oog,

tand om tand.

 

De burgemeester van Schinnen

krijgt telefoon van de secretaris-generaal

van Binnenlandse Zaken. Zo wordt opvang geregeld

voor woonwagenbewoners die niets hebben

zelfs geen stromend water.

 

Als in Maasbracht zigeunerkinderen

van school worden geweerd

komt op Paasdag een Haagse aalmoezenier

in de kerk een vurige preek houden:

“zijn jullie niet allen als christenen gedoopt?”

 

Een verslaggever van het Noordnederlands Persbureau

dringt in zwart kostuum binnen

bij een bijeenkomst van het NAVO-bondgenootschap,

verstoort de woordenstroom

van de secretaris-generaal.

 

Op het Waterlooplein koopt hij een uniform,

gaat naar Brunssum en spelt als Zweeds generaal,

de burgemeester voor diens verdiensten

een hondenpenning op. “De arbeider is ‘s avonds moe;

je moet hem op een andere manier aan het denken zetten”

 

Hij krijgt blaaskanker. Klaagt

zijn behandelaars aan wegens grove nalatigheid.

Op het einde wil De Vroome trouwen voor het altaar,

ook al bestrijdt hij de kerk. De Limburger zegt:

“alleen de dood kon hem het zwijgen opleggen”

 

(2014)

Verkleinwoorden

De vrouw van wie ik hou
heeft een hekel aan verkleinwoorden:
kusje, huisje, autootje, nummertje, leugentje.
En ook aan mannen die “een belletje geven”
of “een glaasje doen.”

Zelf verkleint zij alleen bekoorlijk:
een fräulein, een bouqette, een bagatel,
een cigarette, een novelle, een amourette.
Ze houdt van een korte telefonade,
spreekt van ‘la petite mort.’

De vrouw van wie ik hou
haat ook gezegden met verkleinwoorden:
met iemand een loopje nemen,
de bloemetjes buiten zetten,
ergens een slaatje uit slaan.

Mijn liefste houdt van stoere,
duidelijke, soms onverwachte woorden:
koffie, brood, soep, pump,
douche, zoen, blinddoek
ganzenveer.

 
(2014)

Na dertig jaar

Na dertig jaar fiets je weer diezelfde weg,
in diezelfde buurt – wind tegen. Wat is er veranderd?
Je lijf vanzelfsprekend, al merk je het niet,
en je jas. Die is dikker geworden, duurder.

Wat niet is veranderd is het grauw
van de vroege novembermiddag, het verkeer,
de richting van de wind, de geur van het kanaal,
je voorkeur voor rijden door rood.

Je gaat zoals je toen ging, langs de fabriek, de Kwik-Fit,
de gemeentewerf. Toen had je geen fietstassen,
geen bril. Geen satellietsignaal traceerde je,
je ging alles ongeremd tegemoet.

Veranderd zijn de vormen van alle objecten,
de kleuren van de dingen. De brievenbus is nu oranje,
de stadsbus blauw-wit. Je favoriete schrijver daarentegen
is nog steeds je favoriet en je hart

stokt nog steeds bij dezelfde muziek. Je kijk op dingen
is gewijzigd, maar wat je voelt is hetzelfde gebleven;
destijds hield je van voetbal, nu kun je huilen
bij gemaaid gras; toen

wilde je schrijven, schitteren, beminnen;
nu wil je boekstaven, benoemen, koesteren.
Wat je nu het liefste is,
wilde je indertijd niet hebben.

Na dertig jaar fiets je weer in diezelfde buurt,
diezelfde weg – wind tegen. Veranderd
zijn de vormen van alle objecten, de kleuren
van de dingen. Je zou willen weten wat er is gebeurd

met je ploeggenoot Oscar, met Anita B,
met Jesper Olsen, met Bruce Hornsby, met Olaf Palme,
met de Maximalen, met de glasnost, de zure regen,
het geld, je vader.

Op een fiets zitten is niet moeilijk,
zolang je niet stil houdt.

 
(2014)

Laatste adem

Als ik alleen nog mijn ademhaling kan tellen
leg mij dan zo dat ik het seizoen zie. De kleuren
van de dag, dat wat beweegt: een kat,
een vogel,
de wolken.

Als ik alleen nog tot tien kan tellen
geef mij dan oortjes en zet muziek op:
Leonard Cohen of de Markiezen-plaat van Brel,
of van Vaughan Williams de vioolsolo
uit The Lark Ascending.

En als ik alleen nog mijn ademhaling volg
haal dan Paustovskij uit mijn kast
en de dichtbundels met ezelsoren
en lees de passages voor
die zijn aangestreept.

Onbeschrijflijk:
nog één keer de gedichten te horen
die zijn gemarkeerd met grote en kleine bullets:
de omweg waard, de reis waard,
het leven waard.

En als ik dan alleen nog adem
en ergens de stem van mijn grootvader hoor
laat mij dan alleen adem zijn.
Zet het raam open:
buiten

glijdt misschien sneeuw van de daken,
parelt water in de goot,
ruisen de regenbuizen
en is er glans
in iedere druppel.

(2014)

Afgestemd

Als ‘s morgens iedereen de deur uit is
loopt ze heen en weer in haar keuken,
gaat de potten langs, de pannen.

Op de vensterbank staat een radio
tussen cornflakes, rijst, rietsuiker,
biotex, ketjap en kokosmelk.

Vaak betasten haar vingers de knoppen.
Dan gaat ze van station naar station:
Sky Radio weerklinkt, Classic FM, Radio 3

BNR, Omroep Brabant, Studio Brussel,
ZDF en BBC. Niets echter
is haar vertrouwd.

Als ’s avonds iedereen weer thuiskomt
is de radio uit. Zacht beweegt ze dan
van aanrecht naar fornuis, niet afgestemd

op wat gebeurt. Wat wordt gezegd
komt haar gehoor wel binnen, maar gaat daarna
verloren in de spanning van haar stille lijf.

(2013)

Dromen

monet

Je was in slaap gevallen in de trein,

door een droom meegevoerd. Je schrikt wakker

en schrikt opnieuw als buiten

alles anders is dan verwacht: dubbele ontzetting!

Wat volgt is een daad van instinct:

alles bij elkaar grissen en springen

bij het eerste station…

 

Dit brengt je op plekken

waar je niet van had kunnen dromen.

Je balans ben je kwijt, je planning,

je paraplu, maar verder niets aan de hand.

Neergezet in het daar en nu rest er niks anders

dan een wandeling, een overpeinzing,

een herinnering aan sigaretten.

 

In de laatste trein, door vermoeidheid overmand,

schrok je eens wakker op een rangeerterrein

ergens achter Arnhem. Je voelde je

als een wachtpost, neergezet en vergeten –

de manschappen doorgetrokken,

het materieel achtergelaten,

de vijand merkbaar nabij.

 

En meegenomen door de slaap

ontging je ooit het opsplitsen van een trein.

Jij droomde door naar Rotterdam, het andere deel

ging naar Den Haag. Zo miste je een sollicitatiegesprek,

een baan, een loopbaan wellicht,

een verhuizing, een vriendschap, maar misschien ook ongeluk

– of ongelukkigheid.

 

Dagdromend in de trein

word je graag meegevoerd door de gedachte

dat er geen noodzaak is om uit te stappen.

Dat je in slaap valt en pas hoeft te ontwaken

in Parijs, zo rond het middaguur,

waar je dan meteen koers zet naar het Gare d’Orsay

om Monet’s Le Pont du chemin de fer à Argenteuil te zien.

 

Op een keer, toen je waakzaam was

sloeg de trein jouw station over, de machinist

was er even niet bij. Gelukkig maar,

zo miste je een kaal perron, wind,

lintbebouwing, vlekkerige wolken

en weilanden in het schemerduister, uitwaaierend

tot aan helverlichte tuinbouwkassen aan de horizon.

 

Naast je in de wagon zit nu

een jonge man met gesloten ogen. Wat doe je?

Een station nadert, de trein mindert vaart,

mensen pakken hun spullen.

Kuch je? Schud je hem voorzichtig wakker?

Of laat je hem zijn bestemming

ongestoord tegemoet gaan?

 

(2013)

Adresboekje

 

Van je oude adresboek

moet je nu werkelijk afscheid nemen,

het breekt je hart.                                          

 

Geen bladzijde is onbeschreven,

geen pagina zonder veranderingen

de randen zijn gehavend, groezelig;

 

de buitenkant getekend

door de jaren, vol groeven, lijnen,

pigmentvlekken.

 

Je contacten zijn digitaal geworden –

ze bestaan in je mobiele telefoon

of ze bestaan niet. Nooit meer

 

grijp je terug op wat ooit was. Lees verder

Gevoelig

 

Je kunt gevoelig zijn voor alles.

Voor grassen, voor kleurstof,

voor brood, voor noten,

voor de zon, de kou, het licht.

Van nikkel kun je hinder hebben,

van makreel, van tandpasta,

van rode wijn en wellicht witte,

van geluid.

 

Als je alles hoort

doet dat veel met je: een hoog woord Lees verder

Signalen

“Ga maar lopen”, hoor je.

Woorden waarop je wachtte.

Je begint te bewegen,

armen, benen, sprintje.

Je aandacht is volledig bij jezelf.

Tien diepe, tien hoge.

Je denkt hoe lang nog,

hoeveel nog. Doet er vijf,

wacht op de onderbreking.

Niet denken maar doen. Rek & strek.

Je voelt honger, opwinding,

een droge mond. Nóg een sprintje.

Sokken optrekken, veters checken.

De eerste actie, daar gaat ’t om,

Het eerste contact. Je draait

met je hoofd zodat de nek,

draait met de romp zodat de rug,

draait met je heup, je enkels.

Opwarmen, oprekken,

oppeppen, Je wacht

op een sein, een teken.

Even huppelen, even

met de knieën omhoog.

Schouders los, schudden.

Slingeren. Uitblazen.

Hoe zit het met de tijd? Kan het uit?

Kan het? Zal het?

Het eerste contact,

daar draait het om. Scherp zijn,

fel zijn. In het ritme, het moment.

 

“Ga maar weer zitten,”

hoor je.

 

(2013)