Visie en werkwijze

Mijn gedichten  zijn op te vatten als ‘verstandelijke poëzie.’ Ze leggen een verbinding tussen enerzijds het verstand, dat denkt in abstracties, en anderzijds de poëzie die zich uitdrukt in cadans en klank. Ik probeer die twee elementen met elkaar te vervlechten: een middenweg tussen rede en auditieve ervaring.

Mijn thema’s probeer ik op een leesbare manier te behandelen. Terwijl de taal en de actie in mijn gedichten relatief eenvoudig zijn, kan iedere regel een verborgen betekenis hebben die erop wacht om te worden ontdekt. Zo kunnen de gedichten meerdere betekenissen hebben waardoor de lezer zich er relatief makkelijk mee kan verbinden.

Inhoudelijk beweegt deze verstandelijke poëzie zich tussen twee polen: tussen het erkennen (herkennen, onderkennen, bekennen) van wat is en het beschrijven van de activiteiten van het brein dat zoekt. Tussen enerzijds het benoemen, vaak zelfs opsommen, van wat op een bepaald moment of op een bepaalde plek aan de orde is (of aan de orde wás: ook belangrijk) en anderzijds het laten zien van wat de zoekende geest bezighoudt. De zoekende geest is het brein dat denkt in termen van voor- en afkeuren, van verscheidenheid en verschil. Ik volg niet alleen mijn eigen, zoekende brein maar verplaatst me ook in dat van de ander (bijvoorbeeld de lezer). Daarbij laat ik zien hoe de mens omgaat met zijn vaste patronen en zich hecht aan wat hem dierbaar is. Soms probeer ik de lezer mee te nemen naar de overzijde, naar het domein van het onbekende en het niet-weten, daar waar niets vaststaat en het toeval regeert.

Ik beschouw een mens niet zozeer als één persoon, maar eerder als een meervoud van ikken. Verschillende personages kijken allemaal met andere ogen naar de wereld, hebben een verschillende stem. Daarbij worstel ik met het perspectief van de ander (bijvoorbeeld de lezer), in mijn gedichten vaak opgevoerd als de “hij” of – nog vaker – de “jij”. Wat beweegt die ander? Moet de ander hetzelfde zijn als wij? Kunnen wij ons met de ander vereenzelvigen?

Uiteindelijk geldt voor mij echter het adagium van Wallace Stevens: “poetry is the subject of the poem”. In het gedicht Stille getuigen schrijf ik:

Poëzie is begeleidende teksten
bij fragmenten van verleden
& visioenen van toekomst.
Poëzie is overbelichting.
Poëzie is de mens die zichzelf
fotografeert, zodanig dat iemand
hem herkent.
Poëzie is de wind die schudt
aan de takken van de tijd.