Dood van de spookrijder

In het donker ziet hij niets,
            in zijn gedachten is hij niets;
            hij is niet die gedachte in zijn hoofd,
            hij is niet een lichaam in een stoel,
            hij heeft een verleden van geen belang,
            hij kent het bestaan slechts van papier.

Aan de horizon verschijnt een licht.
            Hij is niet de schrijver van boeken,
            niet de minnaar van een vrouw,
            niet de boom die hem zal overleven,
            noch de regen op de ruit.

Het licht splitst uiteen.
            Er is geen verschil tussen het stuur en zijn hand,
            er is geen verschil tussen hem en zijn hond
            er is geen verschil tussen die ander en hem.

De lichten verblinden.
            Hij is niet meer die man van gister,
            hij is ook nog niet de man van morgen.

In de klap tenslotte,
            bevestigt hij een leven.

(1983)

Print Friendly, PDF & Email